ASP.NET-instellingen (Windows)

ASP.NET-instellingen voor een site configureren:

  1. Ga naar Websites & domeinen en zoek de domeinnaam van uw website.

  2. Klik op ASP.NET-instellingen. Als u niet beschikt over een knop ASP.NET-instellingen, controleer dan of ASP.NET is ingeschakeld onder Websites & domeinen > Hostinginstellingen. Als u ASP.NET niet kunt inschakelen, neem dan contact op met uw provider.

    image-76859.png

  3. Stel de strings in waarmee de verbinding met de databases wordt bepaald voor ASP.NET-toepassingen die databases gebruiken. Deze optie is alleen beschikbaar voor ASP.NET 2.0.x.

    Als u de pagina met instellingen voor ASP.NET voor de eerste keer opent worden er verbindingsparameters met algemene constructies getoond als voorbeeld. U kunt deze verwijderen en uw eigen strings opgeven.

    • Om een regel toe te voegen, klikt u op de link Verbindingsstring toevoegen en geeft u de juiste gegevens op in de velden Naam en Verbindingswaarden en klik op ernaast.
    • Om een regel te verwijderen, klikt u op de link Verwijderen ernaast.
  4. Aangepaste foutmeldingen instellen die zullen worden gebruikt door ASP.NET-toepassingen in het veld Instellingen aangepaste foutmelding:

    • Om de modus aangepaste foutmeldingen in te schakelen selecteert u de juiste optie in het menu Aangepaste foutmeldingsmodus:

      • Aan - aangepaste foutmeldingen zijn ingeschakeld.
      • Uit - aangepaste foutmeldingen zijn uitgeschakeld en gedetailleerde foutmeldingen worden weergegeven.
      • AlleenExtern - aangepaste foutmeldingen worden alleen weergegeven voor externe bezoekers en aan de gebruikers van de lokale host worden ASP.NET-foutmeldingen getoond.
    • Om een aangepaste foutmelding toe te voegen (die zal worden toegepast tenzij de modus Uit is geselecteerd) geeft u de waarden op in de velden Statuscode en URL voor omleiding en u klikt op image-21053.gif.

      • Statuscode bepaalt de HTTP-statuscode die leidt tot de omleiding naar de foutmeldingspagina.
      • URL voor omleiding bepaalt het webadres van de foutmeldingspagina die de gebruiker informatie geeft over de opgetreden fout.

      Om mogelijke conflicten te voorkomen kunt u geen aangepast foutmeldingsdocument toevoegen voor een foutcode die al bestaat; u kunt wel de URL voor de bestaande code wijzigen.

    • Om een aangepaste foutmelding uit de lijst te verwijderen klikt u op de link Verwijderen ernaast.

  5. Compilatie-instellingen configureren in het veld Complicatie en foutopsporing:

    • Om de programmeertaal te bepalen die moet worden gebruikt als standaard voor dynamische compilatiebestanden kiest u een optie in de lijst Standaardtaal voor webpagina’s.

    • Om het compileren van retail binaries mogelijk te maken zorgt u dat het selectievakje Foutopsporing inschakelen niet is geselecteerd.

    • Om het compileren van binaire bestanden mogelijk te maken zorgt u dat het selectievakje Foutopsporing inschakelen is geselecteerd. In dat geval worden fragmenten van de broncode die de fout bevatten getoond in een diagnostisch bericht.

      Notitie

      Het uitvoeren van toepassingen in debug-modus gaat gepaard met extra geheugengebruik en prestatieverlies. Het is daarom aan te raden foutopsporing alleen te gebruiken bij het testen van een toepassing en dit uit te schakelen voordat u de toepassing opneemt in een productiescenario.

  6. Geef de karakterset voor ASP.NET-toepassingen op in de sectie Globaliseringsinstellingen:

    • Om de karakterset in te stellen voor alle inkomende verzoeken geeft u een waarde voor de karakterset op in het veld Karakterset van aanvraag (standaard is dit utf-8).
    • Om de karakterset in te stellen voor alle antwoorden geeft u een waarde voor de karakterset op in het veld Karakterset van antwoord (standaard is dit utf-8).
    • Om een karakterset in te stellen die standaard kan worden gebruikt voor het parseren van .aspx, .asmx en .asax bestanden geeft u de waarde voor de juiste karakterset op in het veld Karakterset van bestand (standaard is dit Windows-1252).
    • Om een cultuur in te stellen die standaard moet worden gebruikt voor het verwerken van inkomende aanvragen vanaf het web, selecteert u het juiste onderdeel in de lijst Cultuur.
    • Om een cultuur in te stellen die standaard moet worden gebruikt voor het verwerken van zoekopdrachten naar regioafhankelijke bronnen selecteert u het juiste onderdeel uit de lijst Schermcultuur.
  7. Stel het vertrouwensniveau in voor beveiliging op basis van codetoegangsrechten voor ASP.NET-toepassingen in het veld Beveiliging op basis van codetoegangsrechten.

    Het CAS-vertrouwensniveau is een beveiligde zone voor de uitvoering van toepassingen, waarbij wordt bepaald tot welke middelen van de server de toepassingen toegang hebben.

    Notitie

    Als een assembly een vertrouwensniveau toegewezen krijgt dat te laag is, dan zal deze niet correct functioneren. Voor meer informatie over de verschillende niveaus van rechten, zie http://msdn.microsoft.com/en-us/library/vstudio/tkscy493(v=vs.100).aspx.

  8. U kunt het gebruik van de aanvullende scripts inschakelen in het veld Instellingen programmabibliotheek. Het opgeven van de instellingen voor de programmabibliotheek is noodzakelijk als u op uw website validering toepast. Deze optie is alleen beschikbaar voor ASP.NET 1.1.x.

    • Als u aanvullende scripts wilt gebruiken (in het bijzonder scripts die objecten implementeren voor het valideren van ingevoerde gegevens), geef dan de instellingen op voor de scriptbibliotheek van het .NET-framework. Dit kunt u doen door het zoekpad op te geven, te beginnen met de hoofdmap van het domein voorafgegaan door een slash, in het veld Zoekpad naar Microsoft-scriptbibliotheek, of klik op het mappictogram naast het veld Zoekpad naar Microsoft-scriptbibliotheek en blader naar de juiste locatie.
    • Om de automatische installatie naar de opgegeven locatie te initiëren van de bestanden die de scripts bevatten, selecteert u het selectievakje Installeren. Als er hier al bestanden zijn dan worden deze overschreven.
  9. Geef de parameters van de gebruikerssessies op in het veld Sessie-instellingen:

    • Om de standaard authenticatiemodus voor toepassingen in te stellen selecteert u de juiste optie in de lijst Authenticatiemodus. De verificatiemodus Windows moet worden gekozen als er enige vorm van IIS-verificatie wordt gebruikt,
    • Om de tijd in te stellen waarin een sessie inactief kan blijven, geeft u het aantal minuten op in het veld Sessie-timeout.
  10. Klik op OK om alle wijzigingen toe te passen.